Ontelbare belegeringen had de stadswal van Constantinopel, een wonder van middeleeuwse bouwkunst, reeds doorstaan. Ditmaal klopte er echter een ongeziene vijand op de deur. De Ottomanen, onder leiding van de ambitieuze Sultan Mehmed II, hadden een angstaanjagend wapen meegebracht: een kanon. Het donderende gebrul van deze monsterlijke tuigen klonk die dag onophoudelijk op de achtergrond.
De moedige Byzantijnse keizer Constantijn XI vertrouwde evenwel op een goede afloop en riep zijn troepen bij elkaar, hoewel ze in de minderheid waren. De stad was een smeltkroes van culturen, en dat zag je aan de verdedigers. De mengelmoes van Grieken, Genovezen, Venetianen en zelfs een handvol Turken, die als versterking waren toegesneld, verbleekte echter tegenover de indringers.
Bij zonsopgang begon de definitieve aanval. Als een vloedgolf stortten de Ottomaanse troepen zich op de verdedigingsmuur van de stad. De Byzantijnen streden dapper, maar het geluk was niet aan hun zijde. Finaal begaf de omwalling het onder de onophoudelijke aanvallen.
Het kruis, dat bijna duizend jaar lang bovenop de machtige Hagia Sophia had geprijkt, lag op de grond en was vervangen door de wassende maan van de Islam. De stad, beroemd om zijn grandeur en als baken van het christendom in het Midden-Oosten, was gevallen. Het Byzantijnse Rijk, het laatste restant van het Romeinse Rijk, was aan zijn einde gekomen.
De val van Constantinopel betekende het einde van de Middeleeuwen en het begin van een nieuw tijdperk. De stad werd herdoopt tot Istanbul en zou de nieuwe hoofdstad worden van het machtige Ottomaanse Rijk, als brug tussen het Westen en het Oosten, net zoals het onder de Byzantijnen was geweest.
Zo was 29 mei 1453 een dag van ingrijpende veranderingen. Een dag waarop de wereld om zijn as tolde, waarop het ene tijdperk eindigde en het andere begon.